lever


Lever

De lever (Gr.: hèpar, gelatiniseerd: hepar) is de grootste en zwaarste klier in ons lichaam met vele onmisbare functies, hij weegt 1,5 tot 2 kilo. Hij ligt aan de rechterkant achter de ribben.  Het bloed met opgenomen voedingsstoffen uit de darmen komt via de poortader de lever binnen. In de lever wordt dit bloed nagekeken en de stoffen die er in zitten worden verwerkt.  Het gezuiverde bloed komt via de onderste holle ader terecht in de rechter boezem van het hart. (klik op het plaatje voor een vergroting.)

Gifstoffen kunnen afgevoerd worden via de gal. De lever produceert per etmaal 500 - 1000 ml. gal. De gal kan rechtstreeks afgevoerd worden naar de 12 vinger darm maar kan ook opgeslagen worden in de galblaas. De galblaas zit achter de lever.

De lever heeft heel veel functies, de belangrijkste zijn wel: Het omzetten van glucose (koolhydraten) in glucogeen en terug. Van afgebroken aminozuren eigen eiwitten maken. Vorming van vit. A uit carotine. Opstapelen van vit. B, C en E. Afbraak van eigen hormonen. Gifstoffen omzetten of binden en opslaan. De levercellen scheiden gal af, die in de spleten tussen de cellen terechtkomt en vervolgens afgevoerd wordt via galcapillairen, die zich verenigen tot galgangen.

Vorm en bouw

De lever van de mens heeft een afgeplatte onderzijde en een gewelfde bovenzijde, die in het rechterdeel van de koepel van het middenrif past en daar plaatselijk mee is vergroeid (pars affixa hepatis). De lever toont aan boven-, voor- en achterzijde een rechter- en een linkerkwab; de rechter reikt met een scherpe voorrand tot enkele cm onder de rechterribbenboog, de linker reikt tot links van het midden, boven de maag.

De lever is grotendeels bekleed met buikvlies. Tussen beide leverkwabben bevindt zich aan de boven- en de vooronderzijde het sikkelvormige ligament (ligamentum falciforme), dat door een dubbellaag van buikvlies tussen lever, buikwand en middenrif wordt gevormd.

Aan de onderzijde hiervan bevindt zich de ronde leverband (ligamentum teres hepatis), die een overblijfsel is van een embryonaal bloedvat dat de placenta via de navel met de lever verbond. Ronde band en sikkelvormig ligament reiken tot de navel.

Aan de vlakke onderzijde bevinden zich twee kleine leverkwabben: de vooraan gelegen vierkante kwab (lobus quadratus) en hierachter de staartkwab (lobus caudatus).

Bloedvaten en galwegen

Rechts van de staartkwab loopt verticaal de in het leverweefsel gelegen onderste holle ader, die de leveraderen ontvangt. Tussen beide kwabben in is de dwars geplaatste leverhilus, waar de poortader (vena portae) en de leverslagader (arteria hepatica propria) binnentreden en de galafvoerwegen (ductus hepatici) de lever verlaten, zich verenigend tot de gemeenschappelijke galafvoerbuis (ductus hepaticus communis). Hier mondt de afvoergang van de rechts onder tegen de vierkante kwab gelegen galblaas(ductus cysticus) in de galblaas uit (zie verder galwegen).

(klik op het plaatje voor een vergroting.)

Galgang, leverslagader en poortader zijn samen omgeven door een voorste en een achterste blad van het buikvlies; deze bladen gaan aan de rechterzijde in elkaar over en zetten zich aan de linkerzijde voort in een buikvliesdubbelblad (omentum minus), dat de bovenrand van de maag verbindt met de leveronderzijde en het middenrif. De drie buisvormige structuren met het bedekkende buikvlies vormen het ligamentum hepatoduodenale, dat van lever naar twaalfvingerige darm reikt. In dit ligament bevinden zich ook zenuwvezels en lymfvaten (zie lymfevatenstelsel).

Microscopische bouw

De lever is overal opgebouwd uit zeer kleine, onderling samenhangende formaties van ongeveer zeshoekige cellen (hepatocyten of leverparenchymcellen). In het bindweefsel tussen deze als kwabjes te beschouwen, uit cel-’platen’ opgebouwde formaties liggen takken van de poortader, leverslagader en galgangen. Vanuit de bloedvaten stroomt het bloed via leversinusoïden naar de midden in het kwabje gelegen centrale adertjes (venae centrales), die zich tot leveraders gaan verenigen. De leverparenchymcellen scheiden gal af, die in nauwe galbuisjes (galcapillairen) tussen de cellen terechtkomt. De galcapillairen verenigen zich tot galgangetjes (ductuli), die zich verenigen tot de galgang.

De wanden van de sinusoïden bestaan uit platte leverendotheelcellen, die geperforeerde wanden hebben. De poriën vormen zeefplaten, waardoor er een open verbinding is tussen de sinusoïde en de parenchymcellen, waarbij de zeefplaten een bloedfilterfunctie vervullen. In, op of onder de wanden zitten solitaire macrofagen, de Kupffercellen. Ze behoren bij het reticulo-endotheliale systeem. De oorspronkelijk door de Duitse anatoom-embryoloog K.W. Kupffer in 1899 beschreven ‘Sternzellen’ zijn vetopslagcellen, die vitamine A kunnen opslaan. De gewone leverparenchymcellen zijn veelhoekig, met ronde tot eivormige kernen en talrijke mitochondriën en lysosomen; in het celplasma zijn ophopingen van glycogeen en soms van vetten en – vooral bij veroudering – een geelbruin pigment (lipofuscine). De levercellen worden onderling gescheiden door spleten van 10–15 nm breed; zij worden op die afstand gehouden door knopvormige uitsteeksels (membraanstructuren) van de ene cel die in de wand van de andere uitstulpen. Een galcanaliculus wordt omsloten door twee van deze membraanuitstulpsels.

FUNCTIES

De lever heeft vele onmisbare functies, waaronder vele taken in de ingewikkelde stofwisseling van eiwitten, koolhydraten en vetten:

a. Productie van gal (ca. y l per dag), waarmee o.m. bilirubine wordt afgevoerd.

b. Vorming van plasma-eiwitten, bijv. albumine en diverse stoffen die voor een normale bloedstolling nodig zijn.

c. Opslag van uit het spijsverteringskanaal afkomstige, tot glucose afgebroken koolhydraten als glycogeen.

d. Vorming van glycogeen uit melkzuur, dat vnl. ontstaat in de spieren, als het zuurstofaanbod aan de werkende spieren tekortschiet ( ‘zuurstofschuld’).

e. Omzetting van uit het spijsverteringskanaal aangevoerde aminozuren, de verteringsproducten van eiwitten. Een gedeelte van deze aminozuren, met name die waarvan de aanvoer groter is dan de behoefte, wordt in de lever onderschept. Door transamineringsprocessen is het mogelijk sommige aminozuren om te vormen in andere. Een andere mogelijkheid van verwerking is desamineren: na afsplitsing van de NH2-groep – die, omgevormd tot ureum, via de nier wordt uitgescheiden – wordt de overblijvende verbinding omgezet in glycogeen (gluconeogenese).

f. Ontgiftende werking. De lever is in staat van tal van voor het lichaam schadelijke stoffen (zowel lichaamsvreemde – zoals bijv. geneesmiddelen – als door het lichaam zelf geproduceerde afvalstoffen) de werking te verzwakken. De laatste taak van de lever was vroeger maar een bijzaak, nu, in onze maatschappij ziet dat er behoorlijk anders uit. Een kleine opsomming van gifstoffen waar de lever regelmatig mee te maken heeft;

  • nicotine, drugs,
  • cafeïne,
  • alcohol,
  • hormonen uit vlees, de pil, hormonenzalf enzovoort,
  • synthetische medicijnen,
  • geur, kleur en smaakstoffen,
  • conserveringsmiddelen, stabilisatoren, emulgatoren,
  • inkt uit tatoeages,
  • zware metalen als kwik uit tandvullingen, vis enzovoort,
  • gifstoffen van bijvoorbeeld bespoten groente en fruit.

g. Opslag van ijzer, afkomstig van de bloedafbraak.

h. Productie van warmte. Vooral in rust is de lever de belangrijkste warmtebron voor het handhaven van de lichaamstemperatuur.

i. Fagocytose van o.a. bacteriën en endotoxinen door de Kupffercellen en pinocytose van plasmacomponenten door endotheel- en Kupffercellen. De opgenomen deeltjes en stoffen kunnen er worden afgebroken, waarbij gevormde stoffen kunnen worden afgegeven aan het bloed.

BLOEDVOORZIENING

De lever krijgt via twee wegen bloed aangevoerd. Slagaderlijk (zuurstofrijk) bloed (zie bloedsomloop) bereikt de lever via de leverslagader; aderlijk (zuurstofarm, glucose- en aminozurenrijk) bloed, en wel al het bloed afkomstig uit het spijsverteringskanaal van maag tot bijna aan het einde van de endeldarm plus bloed uit de milt en alvleesklier, bereikt de lever via de poortader.

(klik op het plaatje voor een vergroting.)

REGULATIE

De lever regelt de meeste functies vermoedelijk zelf (autoregulatie). De glucoseopslag wordt echter geregeld door hormonen. Galproductie wordt gestimuleerd door resorptie van galzure zouten in het spijsverteringskanaal en door het parasympathische deel van het autonoom zenuwstelsel.

home